Stelt u zich eens voor dat u rechtstreeks bij een fabrikant een nieuw apparaat koopt. Bijvoorbeeld een mooie flatscreen TV. Vol trots laat u de buren uw aankoop bewonderen. Dan begint de ellende. De kleuren zijn niet helemaal goed en het beeld vervormt. U gaat terug naar de fabrikant en geeft aan wat het probleem is. De fabrikant leeft met u mee en geeft aan het probleem te kennen, hij heeft het al vaker gehoord maar kan niets voor u doen. Toen U het apparaat ophaalde werkte het goed en daarmee houdt volgens hem zijn verantwoordelijkheid op. U gaat van de ene reparatiedienst naar de ander in de hoop dat het probleem opgelost wordt. Na ongeveer 13 maanden getouwtrek hierover geeft het apparaat definitief de geest.

U gaat uit van de veronderstelling dat wanneer u een apparaat koopt dat het betreffende apparaat een bepaalde levensverwachting heeft gedurende welke u kunt verwachten dat het levert waar u het voor gekocht heeft namelijk goed beeld. U spreekt de fabrikant hier dus op aan. Die geeft wederom niet thuis, het is niet zijn fout en u kunt naar uw garantie fluiten. U laat het apparaat uit elkaar halen door een zeer goed bekend staande dienst waar reparateurs opgeleid worden en die komen tot de conclusie dat het probleem zit in een constructiefout. Er is een bepaald onderdeel geïnstalleerd waarvan bekend is dat het in combinatie met een ander standaardonderdeel deze problemen kan veroorzaken. De fabrikant had dus kunnen weten dat dit zou kunnen gebeuren. U klopt wederom aan bij de fabrikant maar die geeft alleen aan dat u een nieuw apparaat kunt kopen met korting, maar dat een volledige compensatie er niet inzit.

U besluit dat u dat niet accepteert en schakelt de rechter in. De rechter beslist uiteindelijk dat de fabrikant had kunnen weten dat de twee onderdelen samen problemen zouden kunnen opleveren en dat hij dus willens en wetens een risico heeft genomen en veroordeelt de fabrikant tot vergoeding van alle gemaakte reparatiekosten en terugbetaling van het aankoopbedrag. Ook moet de fabrikant de proceskosten betalen.

U kijkt vreemd op van deze voorstelling van zaken? Zou u anders gehandeld hebben? Ik ga er van uit van niet, ieder van ons vindt, dat hij mag verwachten dat hetgeen wat gekocht is, ook voldoet aan de verwachtingen welke het product bij aankoop beloofde te hebben, of  volgens geldende normen behoord te hebben.

Zou u ook zo handelen wanneer het woord ‘flatscreen TV’ wordt vervangen door kitten en het woord ‘fabrikant’ door fokker? Reparateurs worden dan dierenartsen etc.

Voor de Nederlandse wetgeving is een huisdier iets wat valt onder de categorie goederen en daar is dus dezelfde wetgeving op van toepassing. U dient dus als fokker garantie te geven op de kittens die u verkoopt. Erger nog, wanneer een kitten voortijdig overlijdt, bent u verantwoordelijk, zeker wanneer aangetoond kan worden dat het kitten overleden is aan een erfelijke aandoening waarvan u op de hoogte had kunnen zijn. U hebt immers de plicht om een zo goed mogelijk artikel af te leveren en wanneer u twee dieren met elkaar combineert waarvan bekend is dat er problemen in de lijnen voorkomen dan kunt u dus weten dat er een probleem kan ontstaan. Wij als fokkers zullen dus nog zorgvuldiger te werk moeten gaan bij het selecteren van de ouderdieren. Anders lopen we het risico aangesproken te worden door kittenkopers omdat hun katje voortijdig overlijdt aan een aandoening waarvan wij mogelijkerwijs hadden kunnen weten dat het dier daaraan zou kunnen gaan lijden/overlijden. Wij, als fokker, zullen moeten kunnen aantonen dat wij alles naar beste vermogen hebben gedaan om dergelijk leed te voorkomen. Wij zullen dus zoveel mogelijk door testen moeten kunnen aantonen dat wij met gezonde ouderdieren werken. Of wij moeten aan kunnen tonen dat er op de geconstateerde erfelijke afwijking niet te testen valt en dat er aan de hand van de stamboom van het betreffende katje geen voorouders zijn aan te geven waar de afwijking ook bij voorkwam. Het komt dus, meer nog dan voorheen, op het zorgvuldig bestuderen van stambomen zodat we weten dat de lijnen zoveel als mogelijk vrij zijn van erfelijke gebreken. Soms zullen we een keuze moeten maken tussen twee ‘kwaden’ om een bepaalde wel gewenste eigenschap vast te leggen. Maar dat zullen we dan wel duidelijk moeten maken aan de kopers van kittens zodat zij op basis van de informatie hun keuze kunnen maken en niet achteraf met vervelende gevolgen worden geconfronteerd. Kortom, er zal veel meer openheid moeten komen over wat wij als fokkers doen en van problemen die we tegenkomen. Niet om dan met het vingertje te gaan wijzen en kwaad te spreken maar om te proberen daadwerkelijk bij te dragen aan een oplossing. Op deze manier kunnen we er voor zorgen dat onze dieren gezond ter wereld komen en dat er binnen alle redelijkheid vanuit gegaan kan worden dat ze uiteindelijk pas op hoge leeftijd overlijden. Er zijn al rassen waarbij het heel normaal gevonden wordt dat een kat nog geen tien jaar oud wordt. Nu is een kat die de dertig jaar haalt een zeer hoge uitzondering maar toen ik aan het fokken begon was de gemiddelde levensverwachting toch ongeveer 15 jaar. Het zou mooi zijn wanneer we dat met ons allen weer voor elkaar krijgen. Wanneer dat dan moet door nu eens niet gebruik te maken van die kater of poes die het altijd zo goed doet op de tentoonstelling, maar waar na verloop van enige tijd geruchten ontstaan over problemen met de nesten, dan moet dat maar. Liever iets goeds bereiken op de lange duur dan problemen op de korte termijn. Er bestaan bij het fokken geen manieren waardoor je sneller resultaat kunt behalen, althans niet voor de langere termijn. Binnen de katten wereld zijn nu nog voldoende mensen die op de hoogte zijn van problemen binnen bepaalde lijnen als is die informatie erg versnipperd en helaas een deel ervan gebaseerd op roddel en kwaadsprekerij. Misschien zouden we als serieuze fokkers die informatie eens moeten bundelen en filteren, zodat we de echte feiten kunnen scheiden van de geruchten. Daarmee voorkomen we dan tevens dat er een roddelcircuit ontstaat naar aanleiding van één enkel feit, maar dat alles gebaseerd is op zoveel mogelijk geverifieerde gegevens.

Ook voor de verenigingen is hier een rol weggelegd. In het aangehaalde voorbeeld was het artikel rechtstreeks bij de fabrikant gekocht. Zou het gekocht zijn bij een winkelier dan zou ook die door de rechter aangesproken zijn op zijn verantwoordelijkheid naar de koper toe. Van hem wordt immers verwacht dat hij de nodige expertise bezit en dus voorlichting/informatie kan geven. Verenigingen onderhouden vaak een kittenbemiddeling die uitsluitend toegankelijk is voor de eigen leden en zij wekken hiermee op zijn minst de schijn van betrouwbaarheid. Roepen dat men geen verantwoordelijkheid kan dragen voor wat de ander doet heeft voor de leverancier geen zin, dus ook niet voor de vereniging. Een rechter zal aanvoeren dat het de taak is van de vereniging om er voor te zorgen dat zij alles in hun vermogen doen om de leden te controleren op hun fokbeleid. Helaas zijn er dan leden, die wanneer zij op hun vingers getikt worden, gewoon van vereniging veranderen. Dit komt ten nadele van de “1e “ vereniging, die dan een lid verliest en daardoor inkomsten, wat sommige “kleine” verenigingen zich niet kunnen veroorloven, en valt niet te controleren door de aspirant kittenkoper, die gewoon van de “volgende” vereniging een stamboom krijgt. Iedere vereniging zou altijd disciplinaire maatregelen die resulteren in het vertrek van een fokkerlid, door moeten geven aan de collega-verenigingen.

Goede samenwerking, duidelijkheid en openheid, zowel als uitwisseling van gegevens zijn dus een absolute must.

Misschien zouden de verenigingen, en dan zowel de Fife als de niet-Fife, hun stambomen aan kunnen passen zodat voortaan het inteeltpercentage vermeld wordt. Dit is relatief eenvoudig te berekenen, daar bestaat genoeg software voor. Weliswaar is een kat met een lager inteeltpercentage niet noodzakelijkerwijs gezonder dan een kat met een hoger inteeltpercentage maar de risico’s zijn bij een hoger percentage wel groter doordat niet alleen de goede eigenschappen opgedubbeld worden maar ook de minder goede.

Een andere overweging voor alle verenigingen zou kunnen zijn om sectierapporten te eisen voor alle fokdieren die voortijdig overlijden zodat gegevens beschikbaar komen die in een later stadium gebruikt kunnen worden voor fokadviezen met betrekking tot afstammelingen van deze katten.

Ook kan men op stambomen van kittens uit experimentele fok vermelden dat er verhoogde risico’s zijn of een kans op erfelijke afwijkingen die voorkomen in de beide ouderrassen.

In de Verenigde Staten kent men de titel DM die men toekent aan katten met een bepaald aantal afstammelingen, dat succesvol was in het tentoonstellingscircuit. Ook ziet men hier en daar in Europa deze titel al opdagen. Dit zou een halt toegeroepen moeten worden.

De titel DM zou uitsluitend verleend mogen worden aan dieren wiens nakomelingen over het algemeen ouder dan 10 jaar zijn geworden. Omdat dit achteraf dan nog weinig nut heeft voor een betreffende kater of poes, is de vermelding DM sowieso overbodig, want het aantal kampioensdieren dat geboren wordt uit een bepaalde kat, mag nooit de bepalende factor zijn voor het verlenen van een dergelijke verheerlijking van een bepaalde kat, waardoor de kans groot is dat deze kat veelvuldig voor de fok zal worden gebruikt, terwijl niet is gelet op de kwaliteiten op gebied van gezondheid maar uitsluitend uiterlijke kenmerken welke bepalend zijn op een show!

Hier is wellicht een mooie taak weggelegd voor de overlegorganen binnen de Nederlandse Catfancy.

Laten we ons als fokkers nu eens bezinnen op waar we mee bezig zijn en waar we uiteindelijk naar toe willen, voordat we daartoe gedwongen worden wetgeving en rechterlijke uitspraken. De kat zal er uiteindelijk wel bij varen en dus uiteindelijk ook wij als fokker, want wat is nu leuker dan te horen dat iemand jarenlang plezier heeft gehad van het katje dat ze bij ons hebben gekocht.

Th.P.J. Bloks